zaterdag 27 september 2008

Een voorouder in het ijs

Door Iza Ham

Er is een belangrijke ontdekking gedaan bij Ötztaler Alpen. 

Een doodde man is daar gevonden in het ijs. Wetenschappers hebben ontdekt dat deze man vijduizend 

jaar tussen het ijs heeft gelegen. Deze man is dus een overblijfsel uit de prehistorie.


De man die in het ijs lag was goed in tact gebleven, zo ook zijn spullen. Het onderzoek wees uit dat hij er lichamelijk heel slecht aan toe was toen hij stierf. Hij had ontstekingen in zijn gewrichten, ribbreuken en zwartgeblakkerde longen van het zitten naast de kampvuren. In zijn darmen zaten restanten van zijn laatste maaltijd. Hij had edelhert, steenbok, een homp brood van einkorn en delen van groene planten gegeten. 


De Ötzi, zo word hij genoemd, had dus iets te maken met de landbouwsamenleving dat is zichtbaar aan het eink

orn. Einkorn is een graansoort. Verder droeg hij een koperen bijl, een vuurstenen dolk, een mat van gevlochten gras, een rugzak van hazelaar- en larikshout, een 180 centimeter lange boog en pijlkoker van hertenhuid. Hij kon dus ook een jager- verzamelaar zijn. Door de uitrusting van de man en wat hij had gegeten kunnen we er een beetje achterkomen hoe het leven er in die tijd uitgezien moet hebben. 


Aan de spullen te zien is er een grootte kans dat hij een jager-verzaamelaar was. De jager-verzaamelaars trokken van plek naar plek en jaagde op de wilde dieren. Ze aten wat ze vingen en gebruikte de huid voor kleren en  spullen. De wapens die hij met zich mee droeg kon zijn voor het doodde van een dier om te eten. 

Vermoedelijk was hij zelf geen boer, maar was hij wel in aanraking gekomen met boeren. Dat kunnen we zien aan het  eikorn wat in zijn darmen zat. Onwaarschijnlijk is dat hij zelf een boer was aangezien hij niet dichtbij zijn boerderij was. De boeren gingen niet van plek naar plek. Ze bleven bij hun boerderij en zochten niet elke keer een nieuwe nederzetting.


Vermoedelijk heeft de man langs de gletsjer moeten lopen en heeft het hem zoveel moeite gekost dat hij dankzij zijn slechte longen en brandende pijn in zijn gewrichten uitgeput is neergevallen, en nooit meer is opgestaan. 

Neolithische revolutie en de Industriële revolutie

Door Iza Ham


De Neolitische Revolutie en de  Industriële revolutie lijken twee hele verschillende revoluties. Ze hebben weliswaar ook niets met elkaar te maken, maar in de veranderingen zitten wel een paar overeenkomsten. Iets wat zo lang geleden gebeurt is en iets wat een paar honderdjaar geleden gebeurt is zo verschillend, maar toch ook gelijk.


De Neolitische Revolutie;

Een ander woord voor de Neolithische Revolutie is de landbouw revolutie. Het is de revolutie waarbij de mensen overgaan van een jager-verzamelaars naar een landbouwsamenleving. Voor de landbouw revolutie waren er alleen jager-verzaamelaars. De jager-verzaamelaars trokken rond over de hele wereld. Ze liepen naar een plek met veel wild, sloegen een kamp op en bleven er totdat ze alle dieren daar al gejaagd hadden. Dan pakte ze de spullen en trokken naar een nieuwe plek. Ze waren ongeveer met 25 personen. Alle informatie die ze wisten, over het vangen van dieren en welke planten wel te eten waren en welke niet, was doorgegeven van generatie op generatie. Zo wisten ze ook op welke plek er meestal veel wild kwam en in welke seizoenen het meeste voedel te vinden was.


De boeren gingen in permanente nederzettingen leven en trokken niet meer van locatie naar locatie. Als ze gingen oogsten plantte ze de zaden van de grootste, mooiste en lekkerste planten opnieuw. Zo kwam er al een vorm van gewassenverdeling. De zelfgeteelde granen werd de belangrijkste voedselbron. Verder gingen de landbouwers ook wilde geiten en schapen temmen. Ze hielden ze op of bij het land, en zo ontstond er ook veeteeld. Brood en melk kwamen nu op het menu, en de boeren waren niet meer afhankelijk van wat ze vonden die dag. Ze brachten Cultuur in de natuurlijke omgeving en kregen er zo meer grip op. 


Wat er verder ook veranderde voor de ex jager-verzamelaars was de dagindeling. Het werd nu bepaald door het werk op het land en de verzorging van het vee. De landbouw zorgde er ook voor dat er nieuwe dingen werden uitgevonden, zoals het wiel in het Midden-Oosten. En ook lieten de boeren hun ploeg voorttrekken door de ossen. Hierdoor gingen mensen voor het eerst gebruik maken van een andere energiebron dan zijn eigen spierkracht. De os was de eerste stap naar de stoommachine en de benzine moter schreef een historicus over deze uitvinding. 


De boeren konden met os en ploeg veel grotere stukken land bewerken en meer mensen van voedsel voorzien. Ze kwamen er ook achter dat je klei kon bakken. Nu konden ze ook potten van aardewerk maken. Hierin konden ze dan ook weer grote hoeveelheden bewaren. Ook gingen ze de beweging van de zon en de maan bestuderen, en maakten op basis van die waarnemingen een kalender met dagen van 24 uur en weken van 7 dagen, hierdoor wisten de boeren wanneer ze moesten zaaien en oogsten. Verder was de uitvinding van Brons zeer belangrijk. Natuurlijk had dit lang de tijd nodig, want ze moesten verschillende dingen weten, hoe ze tin moesten winnen uit stenen waarin het metaal zat, dat metaal op een hoge temperatuur smelt en natuurlijk hoe brons word gemaakt. Toen ze al deze hindernissen hadden overwonnen was het eindelijk zover dat ze metaal in elk gewenste vorm konden gieten. Het schrift is ook  ontstaan in de tijd van de landbouw. Op keitabletten werden namelijk alle graanvooraden bij gehouden door middel van simpele tekeningetjes.


De landbouw kon zich makkelijk vanuit de vruchtbare halve maan naar India, Europa en Noord-Afrika versrpreiden omdat er tussen deze gebieden en de Vruchtbare Halvemaan geen barriéres liggen, zoals woestijnen of oceanen. Maar alsnog stapte de jager-verzamelaars niet zo snel over tot de landbouwers. Zolang er nog genoeg wild was hadden ze er namelijk geen reden toe. Ook waren ze er wantrouwig voor. De oogst mislukte nog wel eens namelijk. Als er wateroverlast was, droogte of plantenziektes. Maar het zorgde er wel voor dat mensen voor langere tijd voedsel hadden als alles goed ging, en dat was toch duidelijk een voordeel. De mensen gingen bij elkaar woonen op plekken waar de grond vruchtbaar was. Zo kregen ze een landbouwsamenleving, ze trokken niet meer van plek naar plek maar hadden een vaste nederzitting.


De boeren haalden steeds grotere oogsten binnen en gingen meer produceren dan ze eigenlijk nodig hadden. De gevolgen hiervan waren dat een deel van het dorp waar ze in woonde iets anders kon gaan doen dan in de landbouw werken. Sommige mensen specialiseerde zich in het maken van gereedschap, kleding of aardewerk. Andere gingen handel drijven, ze ruilden bijvoorbeeld landbouwoverschot met mensen in andere dorpen. Zo ontstonden er voor het eerst sociale verschillen, maar ook steden want er konden steeds meer mensen in een betrekkelijk klein gebied wonen. 


Industriële revolutie: 

Net als de neolithische revolutie was de industriele revolutie ook een grootte impact op het dagelijks leven van de gemiddelde mens. Eeuwenlang had de mensheid gewerkt met de hand, de energie kwam voornamelijk uit spierkracht. Handwerktuigen en trekdieren waren daarom ook een groot hulpmiddel. Ergens in de tweede helft van de 18e eeuw kwam de revolutie op gang, wanneer precies valt niet te zeggen. 


Het begon allemaal met een uitvinding in de textielnijverheid en de mijnbouw. De textielindustrie ontwikkelde zich vooral in Lancashire. De eerste machines waren houten apparaten, die het eeuwenoude spinnewiel vervingen. Rond 1800 kwamen er sterkere door stroom aangedreven ijzeren spinnewielen.


De stoommachine was afkomstig uit de mijnbouw. Ze waren al gewend om houtskool te gebruiken om ijzererts ze smelten en zo ijzer te winnen. Maar ontbossing maakte houtskool schaars in Groot- Brittannië. In de 18e eeuw gingen ze dan ook steeds meer steenkool gebruiken. Het land had daar namelijk meer dan genoeg van. Het was fijn dat ze begin van de eeuw een op steenkool werkende stoompomp hadden uitgevonden, anders was het een onmogelijke taak goed bij de steenkool te komen. Bij het winnen van steenkool was namelijk het grondwater een probleem. Na 1780 kwam er ook  een stoompomp die buiten de mijn gebruikt kon worden. Het bracht de machine-industie tot bloei en doordat stoommachines van ijzer waren en werkten op steenkool, stimuleerde het ook de ijzerindustrie en steenkoolwinning. 


Dankzij de stoommachines, konden de fabrieken veel meer gaan produceren, ze brachten een massaproductie op gang. Met de stoommachines kon sneller, beter en grootschaliger worden geproduceerd. De draad was sterker en de prijzen werden steeds goedkoper. De thuisweefers, weefde nog lang thuis door maar in 1820 verloren ze de concurrentieslag met het stoomweefgetouw. Het weefde sneller en leverde betere stoffen af. Het gevolg was dat katoenen kleding in 1850 twintig keer zo goedkoop was als in 1780. 


De industrieele revolutie maakte deel uit van een groot aantal veranderingen. Zo ook de agrarische revolutie. Vanaf de 18e eeyw werden de landbouwmethodes veel beter. Doordat de agarische productie steeg, konden meer mensen worden gevoed. Daardoor kwam er een bevolkingsgroei. Door die bevolkingsgroei werd de vraag naar kleding en voedsel groter. Het ging steeds en steeds  beter met de economie. De transportrevolutie was een andere verandering. Tot ver in de 18e eeuw was het bijna onmogelijk om veel producten over het land te vervoeren, tot dat een mijneigenaar een kanaal liet graven tussen de mijn en Manchester. Die hij vervolgens liet doortrekken naar de haven van Liverpool. Zijn transport kosten daalden hierdoor, waardoor zijn kolenmijn opbloeide. Hij verdiende hier veel geld aan, waardoor andere ook kanalen lieten aanleggen. Zo ontstond er een heel net van allerlei waterwegen. Behalve transportie op het water, kwam het ook op het land. Dankzij de stoommachine werd de stoomlocomotief uitgevonden. De spoorwegen groeide uit tot een heel net dat langs alle belangrijke plaatsen kwam. Dit kwam allemaal ten goede voor de economie.Groot Brittannië werd het middelpunt van de wereldeconomie. Het land ging ook de buitenwereld voorzien van voedsel en grondstoffen. De landbouwstedelijke samenleving maakte plaats voor een industriële samenleving.


De gevolgen van de industriële revolutie zijn de sterke groei van de burgerij en de arbeidsklasse. Er onstonden drie politiekmaatschappelijke stromingen. Het liberalisme, het nationalisme en het socialsime. 


Overeenkomsten en verschillen. 

Deze twee revoluties lijken niets met elkaar te maken te hebben, dat doen ze ook niet. Wat wel zo is, is dat ze op elkaar lijken op sommige vlakk en en met elkaar verschillen op sommige vlakken. Zie hieronder: 


Overeenkomst: Iets nieuws werd al heel belangrijk. Zo was dat in de landbouwrevolutie de zelfgeteelde granen, het werd de belangijkste voedselbron. In de industriële revolutie was dat de stoommachine. Overal was er vraag naar.

Overeenkomst: Door nieuwe uitvingen werden de uitvinders gestimmuleerd andere dingen uit te vinden. In de landbouwrevolutie was het bijvoorbeeld zo dat ze de door die landbouw de kalender hebben uitgevonden. Zo konden ze zien wanneer ze moesten oogsten bijvoorbeeld. In de industriële revolutie werd de stoomlocomotief uitgevonden, omdat ze de stoommachine hadden en het met transport makkelijker wilde maken. 

Overeenkomst: In allebei de tijden zijn er uitvindingen gedaan waar we nu nog steeds baat bij hebben. In de landbouwrevolutie hebben ze zo ontdekt dat je niet alles met spierkracht hoeft te doen, dat je ook hulpmiddelen kunt maken om het gemakkelijker te maken. In de industriële revolutie was de stoomachine de eerste stap naar de motor zoals we die nu kennen. 

Overeenkomst: Allebei de revoluties hadden een gevolg wat te maken had met sociale verschillen. 


Verschil: Bij de landbouwrevolutie kwamen er meer beroepen vrij, omdat de landbouw genoeg voedsel had voor iedereen. Mensen konden aan andere dingen hun tijd gaan besteden. Bij de industriële revolutie verloren meer mensen hun baan, omdat de machines zoveel en zo goedkoop de producten produceerde dat de thuisweefers bijvoorbeeld er niet meer tegenop konden. 

Verschil: In de landbouwrevolutie was de economie een stuk minder belangrijk. Mensen maakte zich er minder zorgen over hoe “rijk” het land nou was. In de Industriële revolutie was dit een stuk belangrijker, iedereen was erop uit om geld te verdienen. In de landbouwrevolutie was iedereen erop uit om te blijven leven.

donderdag 25 september 2008

De neolithische en industriële revolutie

Opdracht geschiedenis
Door Vivian Klein


In de geschiedenis van de mens vonden er twee extreme veranderingen plaats in hoe de mensen aan hun eten kwamen. De eerste vond plaats in de prehistorie en wordt de neolithische revolutie genoemd. De tweede vond duizenden jaren later plaats in de 18e eeuw en wordt de industriële revolutie genoemd. Wat hebben deze twee revoluties gemeen, en hoe verschillen ze van elkaar?


De neolithische revolutie
Voor de neolithische revolutie in 10.000 v.C. kwamen de mensen aan hun voedsel door te jagen en te verzamelen. In kleine groepen van tien tot vijfentwintig mensen trokken ze rond van gebied naar gebied, opzoek naar voedsel.

Toen begonnen de jager-verzamelaars in de vruchtbare halvemaan zelf zaden te planten en zo begon de neolithische revolutie. Eerst waren de oogsten niet zo groot, maar na duizenden jaren werd de landbouw uiteindelijk de belangrijkste voedselbron. Behalve landbouw ontstond tijdens deze revolutie ook de veeteelt; de prehistorische boeren gingen runderen, geiten en schapen houden en temmen.
Dit zijn de belangrijkste verschillen tussen voor en na de neolithische revolutie:











De industriële revolutie
Voor de industriële revolutie werd het werk met de hand gedaan, door middel van spier-, wind- en waterkracht. De mens gebruikte gereedschappen en trekdieren om hen te helpen. Bijvoorbeeld: katoen werd geweven door thuiswevers met een wee
fgetouw, die ze met de hand bedienden. Er kwamen geen machines aan te pas, want die waren er nog niet.

Toen, in de tweede helft van de 18e eeuw, begon in Groot-Brittannië de industriële revolutie. Eerst werden er simpele, houten machines gebouwd die op waterkracht werkten. Deze werden in 1800 vervangen door de eerste stoommachines. Dit waren grote, ijzeren machines die op steenkool werkten. Ze werden veel gebruikt in de mijnbouw en textielindustrie. Met deze machines kon in minder tijd, veel meer geproduceerd worden en zo ontstond massaproductie. De vraag naar steenkool en ijzer steeg en daarom groeide
 de ijzer- en steenkoolindustrie sterk.

De ontwikkeling van de stoommachine ging door; in 1830 werd de eerste spoorlijn geopend met een stoomlocomotief. Dit was een grote stap op het transportgebied. Door de massaproductie daalde de prijs van veel producten; in 1850 was katoen twintig keer zo goedkoop als in 1780. Veel mensen gingen in de fabrieken werken en verh
uisden naar de stad; in 1850 werkte nog maar 20% van de Britse bevolking in de landbouw, de rest werkte in fabrieken of in de dienstensector. Het ging steeds beter met de economie, er leek geen einde aan te komen.

Dit zijn de belangrijkste verschillen tussen voor en na de industriële revolutie:













Overeenkomsten
Ondanks dat er duizenden jaren tussen de twee revoluties zitten, zijn er toch een overeenkomsten;
  • In allebei de revoluties werden er uitvindingen gedaan. In de neolithische onder andere de ploeg en in de industriële revolutie onder andere de stoommachine.
  • Bij alle twee de revoluties veranderde de mensen van manier van huisvesten. In de neolithische revolutie stopten ze met rondreizen en vormden de mensen dorpen en in de industriële revolutie verhuisden massa's arbeiders naar de stad, dichterbij de fabrieken waar ze in werkten.
  • Er werd bij allebei de revoluties ineens veel meer geproduceerd. In de neolithische revolutie ontdekten de mensen landbouw en konden ze langere tijd van een oogst leven en in de industriële revolutie ontstond de massaproductie en werd er ineens veel meer geproduceerd, waardoor de prijs omlaag schoot.
  • Allebei de revoluties duurden langer dan de term “revolutie” je doet verwachten. Bij de neolithische revolutie gingen er duizenden jaren overheen voordat de revolutie eindigde. Maar omdat het twee zeer belangrijke veranderingen waren worden het toch revoluties genoemd.
  • Alle twee de revoluties zorgden voor een groei van de economie. (Voor zover er economie was in de prehistorie)


Verschillen
Toch waren er ook verschillen tussen de twee revoluties;
  • De neolithische revolutie was goed voor de mensen van toen, ze gingen vooruit in hun kennis over landbouw en ontdekten dat ze na een goeie oogst voor een lange tijd voedsel hadden. De industriële revolutie was helaas niet heel goed voor een groot deel van de mensen. De fabrieksarbeiders hadden het bijvoorbeeld heel zwaar met lange werkdagen en gevaarlijk en onderbetaald werk. Er waren ook mensen die rijk werden van deze revolutie, bijvoorbeeld de fabrieksbazen, maar dit was lang niet de meerderheid van de bevolking.
  • Ook had de industriële revolutie op meer mensen impact, simpelweg omdat er toen meer mensen waren om te beïnvloedden dan dat er in de prehistorie waren, toen was het namelijk heel dun bevolkt.

Deze twee revoluties hebben dus veel dingen gemeen, maar zijn in bepaalde aspecten toch heel verschillend van elkaar. Hetgeen dat ze aan elkaar verbind is dat ze allebei zeer belangrijke veranderingen zijn in de geschiedenis van de mens. Het zijn twee keerpunten in de manier waarop wij mensen aan ons voedsel kwamen.


Bronnen
Geschiedenis Werkplaats VWO, tweede fase

dinsdag 23 september 2008

De prehistorie

Opdracht geschiedenis

Door Vivian Klein



De prehistorie is de eerste periode van de geschiedenis van de mensheid. Deze periode duurde tot 3.000 voor Christus. De neolithische revolutie vond in deze tijd plaats.


De prehistorische mens leefde tot 10.000 v.C. als nomaden. Het waren jager-verzamelaars en trokken rond in kleine groepen van ongeveer tien tot vijfentwintig personen. De mannen vingen vis, jaagden op herten, kleine zoogdieren en vogels en de vrouwen verzamelden eetbare knollen, bessen en paddestoelen en zorgden voor de kinderen. Ze leefden in eenvoudige hutten en zodra het voedsel in het gebied op was, trokken ze naar een ander gebied. Hun kennis van de natuur werd doorgeven van generatie op generatie.


De jager-verzamelaars gebruikten werktuigen gemaakt van vuursteen, botten, brandnetels en moerasplanten. Deze werktuigen konden puur praktisch zijn, maar sommige werden ook gebruikt bij rituelen. Er zijn sporen gevonden van geschilderde jachttaferelen en beeldjes die waarschijnlijk gebruikt werden bij vruchtbaarheid-rituelen. De jager-verzamelaars geloofden dat door dieren op de muur te schilderen, ze er een soort macht over kregen, en deze grotschilderingen hen zouden helpen bij de jacht.


Na 10.000 v.C. veranderde de levenswijze van de prehistorische mens drastisch. Deze verandering duurde duizenden jaren, maar omdat het zo’n grote verandering was wordt het toch een revolutie genoemd; de neolithische revolutie.


In deze revolutie veranderde de jager-verzamelaars in boeren, ze ontdekten de landbouw. Deze revolutie begon in de vruchtbare halvemaan dat zich uitstrekt van het Nijldal tot Israël, Libanon, Jordanië, Syrië en Irak. Daar vanuit verspreidde de landbouw zich naar Europa, India en Noord-Afrika. De granen en gerst die in het wild groeiden werden al door de nomaden verzameld, maar nu gingen de mensen deze zaden ook zelf planten.


Eerst waren de oogsten nog niet zo groot, en werden de geoogste producten slechts als aanvulling op het verzamelde voedsel gebruikt. Maar de oogsten werden steeds groter en beter en deden de prehistorisch boeren zelfs aan een soort gewasveredeling. Uiteindelijk werden de geteelde granen de belangrijkste voedselbron. Naast akkerbouw deden de prehistorische boeren ook aan veeteelt; ze hielden runderen, geiten en schapen. De akkerbouw en veeteelt produceerde nu zo veel voedsel dat een deel van de mensen zich nu ook in andere dingen konden specialiseren.


Nu hoefden de mensen niet meer rond te reizen om voedsel te verzamelen en begonnen ze de natuurlijke omgeving in cultuur te brengen. Mede daardoor werden er meer uitvindingen gedaan. Het wiel en de ploeg werden uitgevonden en in 4.000 v.C. werden deze ploegen voortgetrokken door ossen. Dit was de eerste keer dat de mens een andere kracht gebruikte dan zijn eigen spierkracht, dit was de eerste stap naar de stoommachine en de benzinemotor.


Nu ontstond ook de eerste kalender met dagen van vierentwintig uur en zevendaagse weken. Deze ontstond doordat de mensen de beweging van de zon, maan en de sterren gingen bestuderen. Nu wisten de boeren wanneer het tijd was om te zaaien en te oogsten.


Ook een belangrijke uitvinding was die van het brons. Er moesten vele hindernissen overwonnen worden voordat ze wisten hoe ze dit veel hardere metaalsoort konden maken, maar het was de moeite waart.


Samen met de landbouw ontstond het schrift. Mensen begonnen op kleitabletten met eenvoudige tekentjes de graanhoeveelheden bij te houden. Uit dit beeldschrift ontstond het spijkerschrift en met deze uitvinding eindigde de prehistorie.


Bronnen

  • Geschiedenis Werkplaats VWO, tweede fase

  • Instructies van Ånske