dinsdag 23 september 2008

De prehistorie

Opdracht geschiedenis

Door Vivian Klein



De prehistorie is de eerste periode van de geschiedenis van de mensheid. Deze periode duurde tot 3.000 voor Christus. De neolithische revolutie vond in deze tijd plaats.


De prehistorische mens leefde tot 10.000 v.C. als nomaden. Het waren jager-verzamelaars en trokken rond in kleine groepen van ongeveer tien tot vijfentwintig personen. De mannen vingen vis, jaagden op herten, kleine zoogdieren en vogels en de vrouwen verzamelden eetbare knollen, bessen en paddestoelen en zorgden voor de kinderen. Ze leefden in eenvoudige hutten en zodra het voedsel in het gebied op was, trokken ze naar een ander gebied. Hun kennis van de natuur werd doorgeven van generatie op generatie.


De jager-verzamelaars gebruikten werktuigen gemaakt van vuursteen, botten, brandnetels en moerasplanten. Deze werktuigen konden puur praktisch zijn, maar sommige werden ook gebruikt bij rituelen. Er zijn sporen gevonden van geschilderde jachttaferelen en beeldjes die waarschijnlijk gebruikt werden bij vruchtbaarheid-rituelen. De jager-verzamelaars geloofden dat door dieren op de muur te schilderen, ze er een soort macht over kregen, en deze grotschilderingen hen zouden helpen bij de jacht.


Na 10.000 v.C. veranderde de levenswijze van de prehistorische mens drastisch. Deze verandering duurde duizenden jaren, maar omdat het zo’n grote verandering was wordt het toch een revolutie genoemd; de neolithische revolutie.


In deze revolutie veranderde de jager-verzamelaars in boeren, ze ontdekten de landbouw. Deze revolutie begon in de vruchtbare halvemaan dat zich uitstrekt van het Nijldal tot Israël, Libanon, Jordanië, Syrië en Irak. Daar vanuit verspreidde de landbouw zich naar Europa, India en Noord-Afrika. De granen en gerst die in het wild groeiden werden al door de nomaden verzameld, maar nu gingen de mensen deze zaden ook zelf planten.


Eerst waren de oogsten nog niet zo groot, en werden de geoogste producten slechts als aanvulling op het verzamelde voedsel gebruikt. Maar de oogsten werden steeds groter en beter en deden de prehistorisch boeren zelfs aan een soort gewasveredeling. Uiteindelijk werden de geteelde granen de belangrijkste voedselbron. Naast akkerbouw deden de prehistorische boeren ook aan veeteelt; ze hielden runderen, geiten en schapen. De akkerbouw en veeteelt produceerde nu zo veel voedsel dat een deel van de mensen zich nu ook in andere dingen konden specialiseren.


Nu hoefden de mensen niet meer rond te reizen om voedsel te verzamelen en begonnen ze de natuurlijke omgeving in cultuur te brengen. Mede daardoor werden er meer uitvindingen gedaan. Het wiel en de ploeg werden uitgevonden en in 4.000 v.C. werden deze ploegen voortgetrokken door ossen. Dit was de eerste keer dat de mens een andere kracht gebruikte dan zijn eigen spierkracht, dit was de eerste stap naar de stoommachine en de benzinemotor.


Nu ontstond ook de eerste kalender met dagen van vierentwintig uur en zevendaagse weken. Deze ontstond doordat de mensen de beweging van de zon, maan en de sterren gingen bestuderen. Nu wisten de boeren wanneer het tijd was om te zaaien en te oogsten.


Ook een belangrijke uitvinding was die van het brons. Er moesten vele hindernissen overwonnen worden voordat ze wisten hoe ze dit veel hardere metaalsoort konden maken, maar het was de moeite waart.


Samen met de landbouw ontstond het schrift. Mensen begonnen op kleitabletten met eenvoudige tekentjes de graanhoeveelheden bij te houden. Uit dit beeldschrift ontstond het spijkerschrift en met deze uitvinding eindigde de prehistorie.


Bronnen

  • Geschiedenis Werkplaats VWO, tweede fase

  • Instructies van Ånske

Geen opmerkingen: